Breaking Sacred Ground

African-American independent filmmaking on the US East Coast, 1967-1989

“Film is, in this culture — especially for Black people —  the last solid white bastion of the society. It’s the one area where we have an inferiority complex. The whole myth of Hollywood, the way film functions in this culture, has succeeded, artistically, in brainwashing all of us... Film is the largest, most powerful, most potent myth. And we have not thought about how that myth applies to us. We don’t believe it applies to us. So, we can’t believe ourselves as filmmakers when we talk about John Ford, Huston, Betty Davis, John Wayne, and so forth. Hollywood is the one mythical world that America created! The Gods and Goddesses of America are film stars! They’re the Greek mythology of America, and we don’t know who we are in that mythology. How can we talk about picking up a camera when there is a sacred imaginary mythology around film, around Hollywood, around movies, and we would be breaking sacred ground!” — Kathleen Collins, 1980

There are times when the white critic must sit down and listen. If he cannot listen and learn, then he must not concern himself with black creativity... I want to say that it is a terrible thing to be a black artist in this country — for reasons too private to expose to the arrogance of white criticism.” — Bill Gunn, letter to The New York Times, 1973

In een eerbetoon aan acteur, toneel- en romanschrijver, scenarist en filmmaker Bill Gunn schreef Ishmael Reed: “Gunn gebruikte podium en papier om uit te halen naar de macht van de filmindustrie, niet met een tirade, maar in de stijl van de samba en de bossa nova, gevat en subtiel. Om het voor de hand liggende te doen, was hij veel te gewiekst. Te gecompliceerd. Te vreemd.” Bij zijn dood in 1989 liet Gunn uiteindelijk maar drie films na, allen getekend door een problematische geschiedenis. Stop (1970), één van de eerste studiofilms van een Afro-Amerikaanse regisseur, blijft tot op vandaag opgeborgen in de kluizen van Hollywood. Ganja & Hess (1973), door Reed bestempeld als “misschien wel de meest intelligente en gesofisticeerde Amerikaanse horrorfilm,” werd zwaar verknipt en onder een andere titel heruitgebracht zonder Gunns toestemming. Personal Problems (1980) was een experimentele, op video gedraaide soap opera die in beperkte kring vertoond werd om daarna voor bijna veertig jaar te verdwijnen.

Hoe komt het dat het werk van zoveel Afro-Amerikaanse filmmakers uit het zicht van de geschiedenis blijft? “Gaat het debat over de canon niet in wezen over identiteitspolitiek?” werd filmmaker en criticus Peter Wollen meer dan twee decennia geleden gevraagd. Zijn repliek: “Ik wil alleen maar stellen dat als we de canon willen herzien, we in staat zouden moeten zijn om onze positie op esthetische gronden te beargumenteren.” Hij gaf het werk van Bill Gunn daarbij als een belangrijk voorbeeld van films die “we zouden moeten herbekijken.” Dit programma is een bescheiden uitnodiging om opnieuw te kijken naar een selectie van Afro-Amerikaanse onafhankelijke films die te lang ondergewaardeerd of over het hoofd gezien zijn.

In navolging van het programma dat het Courtisane Festival in 2015 wijdde aan het werk van de zogenaamde “LA Rebellion”-beweging, focust deze selectie op vormen van onafhankelijke cinema die geproduceerd werden aan de Amerikaanse oostkust, vooral in New York. De meeste, zo niet alle, van deze films zijn decennialang grotendeels onzichtbaar gebleven. Dit was in het bijzonder het geval voor William Greaves’ eindeloos verrassende meta-documentaire Symbiopsychotaxiplasm: Take One, die hij filmde in 1968 en afwerkte in 1971, maar die slechts twee decennia later een publieke vertoning kreeg. Op dat moment werd het een nieuwe toevoeging in de annalen van de filmgeschiedenis, maar wellicht niet de herschrijving ervan die het had moeten zijn. Hetzelfde kan gezegd worden van de films van Kathleen Collins, een uitzonderlijk auteur, toneelschrijfster en regisseur die met Greaves heeft samengewerkt aan Symbiopsychotaxiplasm en het baanbrekende tv-programma Black Journal, vooraleer ze haar eigen stappen in de wereld van cinema zette. Ze voltooide twee films, waaronder Losing Ground (1982), één van de eerste langspeelfilms geregisseerd door een Afro-Amerikaanse vrouw. In een tijd dat de filmindustrie de “zwarte ervaring” hoofdzakelijk vereenzelvigde met verhalen van armoede en misdaad, kreeg deze bedachtzame, ingehouden film over de innerlijke passies van een vrouw in een gekweld huwelijk weinig aandacht in de Verenigde Staten, tot hij eindelijk zijn eerste bioscooprelease kreeg in 2015.

Een aantal van deze films werd aanvankelijk met nieuwsgierigheid en lof ontvangen, op zijn minst in Europa. Ganja & Hess ging in 1973 in première tijdens de Semaine de la Critique in Cannes, waar de film een staande ovatie en de prijs van de critici kreeg, maar werd afgewezen door het gros van de Amerikaanse critici en kwam al snel terecht in het hokje van de blaxploitation film. Personal Problems beleefde zijn wereldpremière in 1980 in het Centre Pompidou en werd naar verluidt door een criticus beschreven als een soap zoals Godard het zou aangepakt hebben. Door weerstand van de industrie kon deze zelfverklaarde ‘Black soap opera’ echter nooit een groot publiek bereiken. Sidewalk Stories (1989), Charles Lane’s tedere hommage aan Chaplins The Kid, won de publieksprijs in Cannes, waar het met zijn twaalf minuten durende ovatie een record vestigde, maar verdween uit het zicht na een beperkte roulatie. Gelukkig hebben ook deze drie werken een nieuw leven gekregen dankzij recente restauraties.

Andere films daarentegen wachten nog steeds op de erkenning en waardering die ze verdienen. In 1989 stond in Cahiers du cinéma het volgende te lezen: “Twintig jaar na Bill Gunns Ganja & Hess is de intelligente, zwarte Amerikaanse cinema terug met het opmerkelijke Chameleon Street”. Ondanks de Grote Prijs van de Jury op Sundance en de aankoop van de remake-rechten door een grote studio, verdween Wendell B. Harris Jr’s sardonische kritiek op rassen- en klassenverhoudingen echter even prompt als hij verschenen was. Twee jaar later werd diezelfde prijs op Sundance gewonnen door Camille Billops en James Hatch, maar hun emotioneel rauwe en compromisloze, autobiografische documentaires over het familieleven zijn tot op vandaag helaas te weinig gezien.

Laat ons dus opnieuw kijken naar enkele van de films die ingingen tegen de “heilige denkbeeldige mythologie” waar Kathleen Collins het over had. Laat ons aandachtig kijken naar Fronza Woods fijngevoelige voorstellingen van dagelijkse strijd en vastberadenheid, en naar Edward Owens poëtische portretstudies van zijn moeder en haar omgeving — twee filmmakers die een al te korte filmcarrière beschoren zijn geweest. Laat ons opnieuw kijken naar het werk van al diegenen die beschouwd zijn geweest als te gewiekst, te gecompliceerd, te vreemd. Want we moeten, nu misschien meer dan ooit, vasthouden aan het begrip dat criticus Serge Daney ooit voorbehield voor de films van Bill Gunn: “onclassificeerbaar”.

 

Met dank aan Jacob Perlin, Louise Archambault Greaves, Brian Belovarac (Janus Films), Jonathan Hertzberg (Kino Lorber), Amy Heller & Dennis Doros (Milestone Films), Nora Wyvekens (Carlotta Films), Ed Halter, MM Serra (The Film-Makers’ Cooperative), Edda Manriquez (Academy of Motion Picture Arts), Amy Aquilino (Women Make Movies), Eugene Lee & Roselly Torres (Third World Newsreel), Céline Brouwez (Cinematek), George Clark, Wendell B. Harris Jr.